Drongengoed 2.0


Beste VOL-lid

Twee jaar terug vroegen we aan Wilfried Verstraete of hij n.a.v. onze ochtendwandeling iets wou vertellen over het Drongengoed, een plek waar Wilfried, al dan niet in gezelschap,  o zo graag vertoeft.
Ondertussen zijn grote natuurherstelwerken in het Drongengoedbos uitgevoerd.  Wilfried heeft hierover een en ander op papier gezet.  We willen dit graag met u delen.  Veel leesgenot met het Drongengoed 2.0!

Voor wie de causerie van Wilfried nog eens graag leest of beluistert, klik op onderstaande link:
https://www.v-o-l.be/2018/04/28/de-causerie-van-wilfried/

 

En voor wie niet graag op een scherm leest is hier de link om het document te downloaden.

Heideherstel

Adegem jaarwisseling 2019/2020

Eens, in een opstelletje, schreef ik: “Tussen het militair domein ten zuiden, waar de zonnedauw lijmerig bloeit en het stuk Maldegemveld ten noorden, waar het eeuwenoude heidekruid terug purper kleurt, ligt als een edelsteen in deze kroon gevat: de Drongengoedhoeve.”

Dit heilzaam oord kan men bereiken via prachtige paden en dreven naar de oostelijke ingangspoort. De minder ambulante bezoekers komen er langs de westelijke poort, hotsebotsend met de wagen waar het rijpad er na een paar regenbuien bij ligt als een maanlandschap. De opeenvolgende weguithollingen vergroten bij elke passage door de zuigende kracht van de autobanden. Maar van op de Krakeelparking of vanaf het Jagershof is het heerlijk om zowel te voet als met de fiets doorheen en langsheen die prachtige dreven de Hoeve te bereiken langs de ingangspoort met de tinnen bovenaan. Wie er oog en oor voor heeft is het een feestelijk gebeuren, hoe de wisseling der seizoenen langs deze wandelpaden in dambordstructuur ten tonele komt. Hoe de prille lente groene, tere en frisse tinten tovert in takken en struiken met een levenslustige vliegende bevolking er doorheen. In volle zomer tempert de gebladerde overkoepeling de blakende zonnegloed voor wandelaar en fietser. En dan, in de herfst wanneer warme kleuren, doorlicht door strijkende zonnebalken dit oord in galakledij toveren, is het een feest daar doorheen te vertoeven.  Het is niet uitgesloten dat een of andere keer, wanneer tere mistlakens sluieren tussen de boomgalerijen, een of meerdere reeënkoppen nieuwsgierig opduiken boven de stervende bruine varenpartijen. Een tocht te voet op de besneeuwde paden, waar verschillende en verscheidene prenten van de bosbewoners hun passage meldden, geeft vreugde. De stappen in de krispende sneeuw zijn dan gedempt duidelijk hoorbaar in dat heiligdom.

Maar dit jaar, ho, wat is hier gebeurd? Wat is hier nog aan het gebeuren en hoe gaat dat eindigen?

Langsheen de dreef vanaf de Krakeelparking, in zuidelijke richting, naar de hoofddreef, waarlangs rijzige naaldbomen en kloeke beuken te pronken stonden, waren op zekere dag kettingzagen aan het werk geweest. De verdikkingen aan de onderstam, uitdijend aangegroeid ter versterking van die reuzen, waren haaks weggezaagd. Hierdoor toonde als ’t ware iedere boom een blote kwetsbare keel om verder afgemaakt te worden.

Iets later kwamen dan zwaardere machines met langere zwaarden om dwars doorheen de onderstam hun gulzige tanden in een diepe snede los te laten. Een waaier van houtschilfers  werd naar buiten gesproeid om zo de stam te ondermijnen en zwak te maken. Na een paar mokerslagen op  wiggen in die snede of zo maar gewoon de uitgezaagde wig volgend, ging de reus, aanvankelijk traag maar dan versnellend in zijn val, krakend en brekend in de kruin, met een voelbare dreun, ten gronde. Waaraan jaren gewerkt is geweest om te pronken als waardig onderdeel van het bos, is in enkele minuten vernietigd. Of was het nog veel gruwelijker gebeurd met een andere geweldenaar met onderaan zijn kraanarm een massief en uitgedokterd mechanisme waarbij korte metten met een prachtig uit de kluiten gewassen exemplaar, gemaakt werden? In een enorme wurggreep werd dan de onderstam omkneld, een vlijmscherpe kettingzaag ging zo maar los en snel door het lichaam van de pijnboom, die met stam en kruin dan opgetild werd, gekanteld werd, door een nauwsluitende keel gehaald en zo ontdaan van wat zijtakken, doorgeschoven tot een bepaalde lengte en zzzzzz doorgezaagd en gestapeld. Droevig! En zo de een na de andere, machteloos tegen deze overmacht.

En dan, daar lagen zij dan, kris kras door elkaar, met open breukwonden in het takkengewei, met verse zaagsneden  los van het gewortelde voetstuk. Beuken die er jaren over hadden gedaan om hun kruinen hoog op hun dikke stammen, met vergroeide en ingekerfde signalen uit vroegere tijden uit te plooien, lagen daar nu zielig  met plots gestopte sapstroom. Rijzige, kaarsrechte naaldbomen bezijden de dreef, die alle soorten weersomstandigheden hadden getrotseerd, lagen er nu zielloos bij.  Sommigen versperden, als een militair roadblock, tijdelijk de boswegel. Het wandelpad werd accidenteel.  

Maar niet alleen die exemplaren langs de dreef waren het slachtoffer, ook links en rechts, oost- en westwaarts werd de bebossing neergehaald over een aanzienlijke oppervlakte. Men zou verwachten dat voor een reuzeningreep als deze er veel werklieden in actie gekomen waren, maar de bedrijvigheid op het terrein was meestal zeer kalm en beperkte zich tot de krachtpatsers, de tractors en de kranen met hun bemanning. Men zou gezworen hebben dat er steels ’s nachts druk gewerkt werd.

Iedere wandelaar of fietser of ander passant was onder de indruk bij het aanschouwen van deze woestenij en de open plekken.

Maar gij, eenvoudige natuurminnaar lees dan eens het geplastificeerde bord langs de weg. Daarop staat te lezen: “Heideherstel in het Drongengoed”, waar men gewag maakt van bomen die hier niet passen, exoten. Recht tegenover dat bord lagen de gestapelde enorme kolossen van de douglassparren met op de zaagsnede de decoratie van een respectabel aantal jaarringen. In de onmiddellijke omgeving hing een aromatisch luchtje van hars. In de verte, naar het westen toe, waren gele monsters als dinosaurussen, de fijnsparren aan het arrangeren. Enorme stapels van deze gevelde naaldbomen verschenen aan de bosrand.

De uitheemse bomen werden zo gekapt, de exoten ( aanvankelijk exotisch woord voor ons vocabularium, de smartphone moest geraadpleegd worden) voor ons geveld. Niettegenstaande zij hier oorspronkelijk niet thuis hoorden, uitheems waren, stonden zij hier toch, zo te zien, met hun goesting en waren zij als kloeke exemplaren uitgegroeid tot machtige koolstofdioxidevreters en degelijke zuurstofproducenten.

Slechts enkele solitairen staan nog overeind. Voor de eenvoudige natuurliefhebber, bedroevend!

Weinige tijd nadien werden de gestapelde  stammen en alle kaphout weggehaald. De resterende boomstronken werden door andere geweldenaars uitgefreesd, met op hun krachtarm een enorme schijf, bezet met een rozet  talrijke, blinkende wedia-tanden.

Op een andere plaats werkten grommende bulldozers en schraapten de bovenste teeltlaag weg om dat te verzamelen in hoge, langwerpige hopen het ganse veld door. Afplaggen. Een enorm werk.

Alom wordt geclaimd naar meer groen. Op vele plaatsen wordt er geijverd om nieuwe bebossing op te starten en hier, hier wordt de vraatzuchtige en gulzige kettingzaag op die prachtige volwassen kanjers losgelaten. Moeilijk te begrijpen door de gewone natuurliefhebber.

Maar er is hoop! Zeker weten zijn de initiatiefnemers, zijn de ondernemers van zo een reuzeningreep, wel onderlegd genoeg om te weten wat zij doen. Ongetwijfeld hebben daar biologen en ecologen en nog andere logen, ervaren in de fauna en de flora en in de geschiedenis van dit mooi gebied over nagedacht.  Hopend dat het gezegde: ”eerst de harde noot kraken, eer men de pit kan smaken” bewaarheid wordt en geloof echtend aan de instructies op het geplastificeerde bord wordt het toch nog zeer mooi voor iedere minnaar van deze site en kan er genoten worden van een met heidekruid weelderige oppervlakte tussen het vliegveld en het Maldegemveld. Mogen deze kale plekken eens oases worden rijk aan specifieke planten en eigen vliegende en kruipende bewoners, een tweetal jaren is ons uit betrouwbare bron verteld, en moge de gewone natuurliefhebber dan zeggen: ”Proficiat!”.

Wilfried